Geschiedenis van het Jiu-Jitsu

De studie van de geschiedenis van het jiu-jitsu maakt ons duidelijk dat deze vorm van zelfverdediging zijn “roots” niet had in Japan.
De Japanners hebben wel deze gevechtstechnieken bestudeerd, herzien, gezuiverd en samengevoegd, waarna ze werden aangepast aan de praktijk en vervolgens wereldwijd verspreid. Bij alle volkeren kende men destijds systemen van vechten met de blote hand. Voor het gevecht op afstand maakte men meestal gebruik van wapens, zoals pijl en boog en voor het gevecht van man tot man zwaarden, lansen, dolken en knotsen.
Bij het vechten met de blote hand werden verschillende methodes gebruikt zoals het slaan met de hand, de elleboog of de vuist en het stampen met de voet of de knie.
Men gebruikt ook hefboomtechnieken om elkaars gewrichten te breken. Steeds waren de aanvallen gericht op de vitale en weke delen van het menselijk lichaam.
Het feodale tijdperk duurde in Japan tot omstreeks 1870. Door keizerlijke wetten was de wapendracht voor het gewone volk verboden. Als gevolg van deze wetten begon het volk zich meer en meer te bekwamen in het vechten met de blote hand. De invloeden die een rol gespeeld hebben om de ontwikkeling van deze gevechtstechnieken te kunnen begrijpen, kunnen als volgt worden samengevat:
Het shintoïsme dat grotendeels de nadruk legde op:

  • beheersing
  • bezinning
  • losmaken van het aardse

De bushido of de erecode van de samoerai.
Het shintoïsme en de bushido vormden de grondslag van de levenhouding van het Japanse volk, een volk verbonden met de natuur en met de keizer.

1. Oudste bronnen

Men heeft documenten teruggevonden in een Tibetaans klooster die handelen over gevechtstechnieken. De Tibetaanse monikken zouden een grote bedrevenheid gehad hebben in speciale massagetechnieken die mogelijk zouden overgewaaid zijn uit Indië en die mettertijd zouden uitgegroeid zijn tot sommige gevechtstechnieken.
In het noorden van China zouden in de Shaolin kloosters de monikken een vorm van turnen beoefend hebben waarbij zij zich spiegelden aan bewegingen van verschillende diersoorten zoals o.a. de bidsprinkhaan, de slang, de tijger. Geschriften over deze toestanden zijn er niet maar volgens de overlevering mag men aannemen dat daar enkele honderden variëteiten van een vorm van boksen, vechten met de blote hand, ontstaan zijn. Wij spreken nu over het jaar 495. Langzaam groeiden er uit deze massages en turnoefeningen bepaalde grepen en worpen, dienstig om mogelijke aanvallers uit te schakelen, zonder gebruik te maken van wapens.
Op bevel van de keizer werd in het jaar 720 van de christelijke tijdrekening de geschiedenis van Japan geschreven. In deze kronieken maakte men reeds melding van toernooien die gehouden werden in het jaar 230 V.C. Deze krachtcompetities worden door vele geschiedschrijvers beschouwd als het begin van het sumo, het Japans worstelen. Er zijn verhalen in de omloop geweest die het jiu-jitsu in verband brengen met het sumo, doch het authentieke bewijs ervan wordt nergens vermeld.
Feit is dat er verschillende scholen bestaan hebben voor verschillende krijgskunsten. Er zijn levensbeschrijvingen teruggevonden van verschillende stichters van deze scholen en volgens sommige documenten bestonden er reeds voor 1882, het ontstaan van de kodokan, een 20-tal scholen (Ryu) van jiu-jitsu. Het echte begin van het jiu-jitsu mag gesitueerd worden in de jaren rond 1600. De twee belengrijkste scholen waren de Kito-Ryu en de Tenshin-Shinyo-Ryu. Evenwel bestonden er nog talrijke andere scholen met verschillende namen waar echter praktisch hetzelfde onderricht gegeven werd.

2. De ontwikkeling van het jiu-jitsu

a: In Japen, waar vuurwapens onbekend waren, gebruikte men in de oorlogen pijl en boog voor het gevecht op afstand. In gevechten van man tegen man gebruitken de krijgslieden lansen, zwaarden en dolken. Wanneer de krijgers ontwapend waren, gingen de gevechten echter onverminderd door. Het is dan dat bij het vechten met de blote hand, diegene die de overwinning behaald, wiens technieken het verst gevorderd waren.
b: Sedert onheuglijke tijden gebruikte de Japanse krijgsman twee zwaarden. Het lange zwaard of de katana en het korte zwaard of de wakizashi. Meestal droegen ze ook nog een dolk bij zich, de tanto.
Het gebruik van de zwaarden werd bij dekreet afgeschaft in 1871. Doch in de achttiende eeuw verzette de ridderkaste der samoerai zich tegen de keizerlijke wetten. Ze werden ervoor gestraft en mochten alleen nog aamelden bij hoge personages zonder hun katana, het lange zwaard. De lengte van het zwaard moet wel degelijk dooslaggevend geweest zijn vermits het dragen ervan totaal veboden was in de periode van Tokugawa. Tokugawa was de laatste sjogoen die Japan bestuurde in naam van de keizer. Daardoor kwam het dat alleen het gevolg van hogere ambtenaren en wachters nog het recht hadden om het korte zwaard te dragen. Ook de gevangenisbewakers mochten alleen op bepaalde tijdstippen de gevechtstechnieken met de blote hand meester worden, niet alleen om zich te verdedigen maar ook om hun taak te kunnen volbrengen zonder zich te laten doden.
c: Door al deze beperkingen op het dragen van wapens kwamen meer en meer de gevechtstechnieken met de blote hand aan bod. Speciale methodes werden ontwikkeld zoals het slagen met de hand, het stampen met de voet, de hiel of de knie, het stoten met vingers en ellebogen, het verwringen en verbrijzelen van gewrichten en het op de grond werpen van de tegenstander.
d: Gedurende deze Japanse feodale periode bestond er een groot klasseverschil tussen de samoerai en het gewone volk. Dit klasseverschil werd streng in stand gehouden. Het dragen van wapens was het gewone volk verboden. Het was dan ook juist daardoor dat het volk zich toelegde op deze vechttechnieken.

3. Historische schets

Om een studie over het jiu-jitsu te maken beschikt men over geschied- en letterkundige werken en over verschillende dencho’s of met de hand geschreven werken van de stichters van de verschillende scholen. Het onderricht in deze scholen steunde zich dikwijls op ideeën die man kan terugvinden in een oud boek over strategie. De chinese strateeg Hwang-Shinkon schreef dit boek dat terecht doorging als de bijbel van de soldaat. Het droeg als titel: “In de soepelheid ligt de kracht.” Hwang verkondigde leerstellingen zoals de niet-weerstand en de soepelheid, indachtig dat de eik kan bezwijken in de storm, terwijl het riet door mee te geven de storm trotseert.
Wij mogen aanemen dat hij met deze leerstellingen bedoelde dat het vechten met de blote hand, het ultieme verdedigingsmiidel was van de ongewapende krijgen tegen al dan niet gewapende tegenstander. Wij resumeren nog even en, stellen vast dat de krijgskunst van de samoerai bestond uit drie wegen:

  • het Kyu-do, de weg van de boog
  • het Ken-do, de weg van het zwaard
  • het Jiu-Jitsu, de weg van het vechten met de blote hand
  • Het Kyu-do en het Ken-do zijn de harde kunsten, het Jiu-Jitsu is de zachte kunst.

4. Enkele versies over het overwaaien naar Japan.

Volgens een eerste versie zou het jiu-jitsu in Japan ingevoerd zijn door een Chinees, Chen-Yan-Ping. Het zouden weinige doch dodelijke grepen of slagen geweest zijn die Chen, toen hij zich in Tokio bevond, zou verkocht hebben aan enkele Japanse soldaten. Deze versie wordt echter door verschillende geschiedschrijvers verworpen alsook door een oude Densho. Men sluit echter niet uit dat Chen het Chinees boksen, het Kempo, in Japan zou ingevoerd hebben.
Een meer geloofwaardige versie is dat een arts uit Nagasaki, een zekere Akijama, zou les gekregen hebben in het vechten met de blote hand van meester Haku-Tei. Tijdens de oefengevechten ondervond hij dat jiu-jitsu verstandelijk overleg vroeg, dat iedere actie van het brein moest uitgaan en dat de reactie tot de hoogste snelheid moest worden opgevoerd. Koelbloedigheid en zelfvertrouwen moesten aanwezig zijn.

Op een winterse dag zag hij in zijn tuin een kerseboom en een wilg staan, beiden zwaarbeladen met sneeuw. Bij de kerseboom waren door het gewicht van de sneeuw verschillende takken afgebroken, bij de wilg daarentegen niet. Onder het gewicht van de sneeuw gaven de takken van de wilg mee tot de sneeuw eraf viel, waarna de takken terug zwiepten. Akijama vatte toen het idee op hoe een lichamelijk zwakkere een sterkere kon overwinnen door mee te geven. Hij zou zich teruggetrokken hebben in een tempel te Tsukshi en, na een lange meditatieperiode, volgens de overlevering 103 grepen en 28 worpen ontworpen hebben uitgaande van het princiep “meegeven om te overwinnen”. Het is dan dat de arts een eigen school stichtte met als naam Yoshin-Ryu wat zoveel als “school met de pit van een wilg” betekent.
Wat naar voor treedt in deze versies in ontegensprekelijkheid dat China wel degelijk de bakermat is van het Jiu-Jitsu, maar dat de perfectionering, de bloei en de verspreiding ervan moet toegeschreven worden aan de inspanningen geleverd in Japan.

Uit het Jiu-Jitsu zijn later verschillende gevechtssporten ontstaan, zoals o.m. het judo en het aikido. De wiegen van het karate en het jiu-jitsu zouden beiden gestaan hebben in de Shaolin kloosters in het noordelijke deel van China.

Waar het Jiu-Jitsu of de “zachte kunst” en het karate of de “naakte of chinese handen” nog de harde gevechtsporten kunnen genoemd worden, zijn zij zeer goed dienstig als verdediging tegen één of meerdere aanvallers, gewapend of ongewapend. Het judo is meer afgesteld op het sportieve en het aikido een uniek systeem is gebasseerd op geweldloosheid, waarbij een aanvaller in een soepele ontwijkbeweging meegenomen en begeleid word naar een zachte val.
Heden ten dage zijn al deze gevechtstechnieken meer gericht op sportieve prestaties die heilzaam zijn voor het lichaam en geest. Het zijn sporten die door discipline en oefeningen tot een volledige zelfcontrole kunnen leiden van de beoefenaar. Laten wij trachten te bereiken wat Confucius reeds alle aardse stervelingen aanried:
“Onder aan omstandigheden zijn rust en kalmte te bewaren”.

5. Verdere evolutie.

Naar het voorbeeld van Akijama openden andere jiu-jitsu-meesters hun eigen scholen met hun eigen technieken die echter weining van elkaar geschilden. Al bij al werden, door het enthousiasme van al deze meesters, de grepen en worpen verbeterd en geperfectioneerd zodat wij terecht kunnen zeggen dat sommige van de meesters een grote faam genoten en terecht grootmeesters genoemd werden. Toen Japan zich na eeuwen van isolatie openstelde voor de westerse beschaving, leerde het de vuurwapens kennen en hierdoor geraakte het jiu-jitsu spijtig genoeg op de achtergrond. De Japanners begonnen hun levensgewoonten te veranderen en doordat ze zich meer en meer begonnen te speigelen aan onze beschaving, verdwenen met de grootmeesters ook de vechttechnieken. Het is dank zij een zekere dokter Baelz, een Duitser die doceerde aan de universiteit van Tokio, dat deze boeiende vechtsport, het jiu-jitsu, terug in de actualiteit kwam. Hij stimuleerde de Japanners om terug deze sport te beoefenen. De dokter zelf volgde lessen bij één van de weinige overgebleven grootmeesters Totsuka. Een andere Japanner die het jiu-jitsu beoefende was Jigiro-Kano. Hij had een geweldige interesse voor deze sport en werd er later een meester in. Kano die evenals dokter Baelz universiteits-professor was, gaf zijn leerstoel op en na grondig wijzigingen aangebracht te hebben aan het jiu-jitsu noemde hij zijn methode Judo en stichtte in 1882 de Kodokan.
Deze nieuwe methode kwam snel in het centrum van de publieke belangstelling en werd spoedig door velen bewonderd om zijn doelstellingen. Nochtans werd de praktische gevechtswaarde door de oude meesters van het jiu-jitsu sterk in twijfel getrokken. Ook de grootmeester Totsuka had daarover zijn bedenkingen.

6. Het Jiu-Jitsu wordt wereldwijd verspreid.

Het judo en het jiu-jitsu werden in West-Europa ingevoerd in het begin van de 20ste eeuw. Japanse meesters begonnen demonstraties te geven van deze gevechtssporten. Eén van deze meesters was Kawashi die demonstraties gaf te Antwerpen en te Parijs.

7. Vandaag de dag.

Heel wat bekwame mensen hebben bijgedragen tot de verdere groei en bloei van het jiu-jitsu. In ons land bestaan meerdere federaties die het jiu-jitsu beoefenen. Slechts enkele van deze federaties hebben een uniform programma. De Vlaamse Jitsu Fedratie vzw beschikt over een evenaard programma, gedistilleerd uit de meest moderne en efficiënte technieken, samengesteld door August De Wit en daartoe bijgestaan door een groep zeer hoog gekwalificeerde specialisten in deze sport. Het succes van deze professioneel uitgebouwde organisatie verbaast dan ook niemand die vertrouwd is met de gevechtsporten. De Vlaamse Jitsu Federatie wil aan de clubs steun en voorlichting brengen en een uniformisatie ervan, een herwaardering bekomen van deze gevechtssport.
Laten wij eraan denken dat de erecode van de samoerai, de Bushido, inhoudt dat:

  • Wij voortdurend paraat moeten zijn om dit aards bestaan te verlaten …
  • Wij onder alle omstandigheden moeten trachten onze rust en kalmte te bewaren …
  • Wij moeten beseffen dat elk vermeden gevecht een gewonnen gevecht is …
  • Wij moeten trachten vandaag beter te zijn dan gisteren en morgen beter te zijn dan vandaag, en dat is:

“EEN WEG ZONDER EINDE”